Werkwoorden vervoegen in samengestelde zinnen

Werkwoorden vervoegen in samengestelde zinnen

Voordat we gaan uitleggen hoe je erachter komt of je een woord bijvoorbeeld met ‘dt’ moet vervoegen in een samengestelde zin, moet je wel weten wat een samengestelde zin is. Samengestelde zinnen zijn zinnen die uit meerdere (deel)zinnen bestaan. En omdat ze uit meerdere deelzinnen bestaan, kunnen soms voor verwarring zorgen bij het ontleden van zinnen en het vervoegen van werkwoorden.

Dus waarom is de ene keer ‘gelooft’ met een ’t’ en de andere keer ‘geloofd’ met een ‘d’? Dit komt wanneer ze bij verschillende deelzinnen thuishoren en een andere rol binnen die deelzinnen vervullen:

"jij gelooft niet dat hij wordt geloofd"

"Jij gelooft (persoonsvorm) niet dat hij wordt (persoonsvorm) geloofd (voltooid deelwoord)."

Voor het herkennen van deelzinnen, kan het helpen om je bewust te zijn van het bestaan van voegwoorden. Binnen een samengestelde zin, verbindt het voegwoord namelijk een deelzin met een andere deelzin.

Zo wordt een bijzin aan een hoofdzin verbonden door gebruik te maken van een onderschikkend voegwoord (bijvoorbeeld: dat, doordat, omdat). En hoofdzinnen worden met elkaar verbonden door gebruik te maken van een nevenschikkend voegwoord (bijvoorbeeld: dan, dus, want). 

Klik hier voor een overzicht van Nederlandse voegwoorden.

Maar wat nu als de volgorde van de zin wordt omgedraaid?

In het geval dat een bijzin voor de hoofdzin staat, krijg je bijvoorbeeld de volgende zin:

"Dat hij wordt geloofd, geloof jij niet."

Je ziet dus dat de persoonsvorm naar voren is gekomen in de hoofdzin. Deze staat nu niet meer achter het onderwerp ‘jij’, maar voor het onderwerp, waardoor deze niet meer een ‘t’ achter de stam krijgt. 

Je ziet ook dat in de voorbeeldzin het voegwoord ‘dat’ vooraan is komen te staan. En omdat ‘Dat’ in de voorbeeldzin een onderschikkend voegwoord is, weten we dat de eerste deelzin (‘Dat hij wordt geloofd) een bijzin is. We weten hierdoor ook dat de andere zin (‘geloof jij niet’) een hoofdzin moet zijn:

"Dat (onderschikkend voegwoord) hij wordt geloofd (bijzin), geloof jij niet (hoofdzin)."

Officieel maakt een voegwoord onderdeel uit van de deelzin die het koppelt, maar voor de duidelijkheid van de uitleg heb ik ervoor gekozen om in de voorbeeldzin hierboven deze apart te labelen (maar volgens de officiële regels is de bijzin: ‘Dat hij wordt geloofd, …)

Pas op! Soms wordt ‘dat’ niet als voegwoord gebruikt om deelzinnen aan elkaar te koppelen, maar gebruikt als aanwijzend voornaamwoord:

"Het huis is stevig gebouwd."

"Dat huis is stevig gebouwd." 

In dit geval is het woord ‘dat’ onderdeel van het onderwerp ‘Dat huis’.

Ook moet je er rekening mee houden dat in sommige situaties het zelfstandig naamwoord wordt weggelaten:

"Dat is stevig gebouwd."

Werkwoordvervoeging in beknopte bijzinnen

In tegenstelling tot volledige zinnen, wordt het onderwerp in beknopte bijzinnen niet uitgedrukt. Zo kan de volgende zin voorkomen:

"De voorzitter, die de vergadering leidt, wordt ondersteund door zijn secretaris." 

Een beknopte bijzin heeft zelf geen onderwerp, en de vervoeging van het werkwoord ‘leidt’ is dus afhankelijk van het onderwerp in de hoofdzin (‘De voorzitter’). Dit is ook de reden waarom ‘leidt’ met ‘dt’ wordt geschreven, omdat het de voorzitter is die de vergadering leidt. Om dit punt duidelijker te maken, schrijven we de bijzin voluit, als ware het een zelfstandige zin is: 

"De voorzitter leidt de vergadering."

Of juist alleen de hoofdzin:

"De voorzitter wordt ondersteund door zijn secretaris."

Populaire posts