Dt-regel uitgelegd

Dt-regel uitgelegd

In dit stuk wordt aan de hand van enkele stappen uitgelegd hoe je erachter kan komen wanneer een woord wel of niet met ‘dt' wordt gespeld, en wordt hiervoor gebruik gemaakt van een voorbeeldzin ("hij word* beter") om de uitleg te verduidelijken. 

Nadat de stappen zijn doorlopen, wordt er ingegaan op enkele situaties waar de regels niet van toepassing zijn, en wanneer je dus geen 'dt' moet schrijven. Aan het einde van het stuk volgt er nog extra uitleg over hoe om te gaan met beknopte bijzinnen en het verschil in spelling tussen werkwoorden en voltooid deelwoorden.

Inhoud:
Stap 1: persoonsvorm vaststellen
Stap 2: de werkwoordtijd vaststellen
Stap 3: de stam bepalen
Stap 4: bepalen of stam+t toegepast moet worden
Uitzondering 1: de persoonsvorm staat voor ‘jij/je’
Uitzondering 2: gebiedende wijs
Extra uitleg

Stap 1: persoonsvorm vaststellen

Het eerste wat we gaan doen, is de zin vragend maken. Je ziet dan hieronder dat word* vooraan komt te staan in de zin:

"Hij word* beter."  ⮕  "Word* hij beter?"

Dit is ook het woord dat in de zin hierboven als persoonsvorm dient. En voor dit werkwoord gaan we dan ook kijken of deze met ‘dt’ wordt geschreven.

Stap 2: de werkwoordtijd vaststellen

Bij de tweede stap is het belangrijk om te weten dat de dt-spelling alleen kan voorkomen wanneer de persoonsvorm enkelvoudig is en in tegenwoordige tijd staat. Laten we teruggaan naar onze voorbeeldzin:

"Hij word* beter" 

Als we naar deze zin kijken, kunnen we vaststellen dat de persoonsvorm ‘word*’ in tegenwoordige tijd staat en enkelvoudig is. We kunnen nu naar stap 3. 

Stap 3: de stam vaststellen

Om te controleren of het werkwoord ‘word*’ met ‘dt’ moet worden gespeld, moeten we eerst achterhalen wat de stam van de persoonsvorm is. Eigenlijk is deze al min of meer verklapt (‘word), maar hoe kan je hier zelf achter komen?

Als je je afvraagt waarom de stam niet ‘wort’ is, dan is dit omdat het hele werkwoord niet gespeld wordt als worten, maar als worden. In dit geval is ‘word’ de stam. 

In het geval je niet de spelling weet van het hele werkwoord, kan je in veel gevallen dit toch achterhalen door het hele werkwoord uit te spreken. Wat klinkt beter? worten of worden? Uiteraard klinkt ‘worden’ met een ’d’ beter.

Maar wat nu als het hele werkwoord ‘laden’ is? Want als je alleen ‘en’ verwijdert uit het woord ‘laden’, krijg je ‘lad’. Maar dit klinkt raar. Om in zulke gevallen dan toch de stam te achterhalen, doe je het volgende: je haalt niet alleen ‘en’ van het hele werkwoord af, maar verdubbelt ook de klinker die voor de medeklinker ‘d’ staat; je voegt in dit geval dus een extra ‘a’ toe. De stam is dus: ‘laad’. 

Stap 4: bepalen of stam+t toegepast moet worden

Nu je weet dat ‘word’ de stam is van de persoonsvorm, moet je jezelf gaan afvragen of dit in de voorbeeldzin met ‘dt’ wordt gespeld. Hiervoor is het belangrijk dat je jezelf afvraagt of we te maken hebben met een eerste persoon enkelvoud (‘ik’), of niet.

Persoon enkelvoud en werkwoordvervoeging

In het geval het onderwerp eerste persoon enkelvoud is, voegen we geen ‘t’ toe aan de stam. Dus in dit geval zou het ‘word’ zonder een ‘t’ moeten zijn:

"Ik word beter."

In het geval dat je te maken hebt met een tweede persoon enkelvoud (jij/je, u) of derde persoon enkelvoud (hij, zij/ze, het), weet je dat het stam+t moet zijn (word + t = wordt). 

Dus krijg je:

Jij/je     wordt
Hij        wordt
Zij/ze   wordt
U         wordt
Het      wordt

Dus wordt in de zin "Hij word* beter" de persoonsvorm ‘word*’ met ‘dt’ gespeld? 

Ja! Deze wordt met ‘dt’ gespeld. We krijgen dus:

            "Hij wordt beter"

Uitzondering 1: de persoonsvorm staat voor ‘jij/je’

Wanneer we een zin hebben waarbij de persoonsvorm voor ‘jij/je’ komt te staan, passen we in de meeste gevallen geen stam+t toe. Dus krijgen we de volgende zin:

"Dat word jij/je nooit!"

Echter, als de persoonsvorm achter ‘jij/je’ staat, moeten we gewoon weer stam+t toepassen.

"Jij/je wordt dat nooit!"

Pas op wanneer het woord ‘je’ niet als onderwerp wordt gebruikt

Persoonlijke voornaamwoorden enkelvoud

Het informele ‘je’ kan zowel als onderwerp als meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp worden gebruikt. 

Hierdoor zie je soms ‘je’ gebruikt worden waar ook ‘jou’ had kunnen staan, waardoor je een zinsconstructie kan krijgen die tegen de regels in lijkt te gaan:

"Dat wordt je kwalijk genomen." 

Echter, we weten dat de ‘je’ hierboven eigenlijk een ‘jou’ had moeten zijn:

"Dat wordt jou kwalijk genomen."

Zelfs het bekende tekstverwerkingsprogramma MS Word gaat bij de bovenste zin in de fout. Je ziet dan ook dat als ‘je’ naar ‘jou’ verandert, dat de spellingcontrole van MS Word het wel met rust laat. Maar hoe weet ik dat MS Word het bij het foute eind heeft? De reden hiervoor is dat het woord ‘je’ in de bovenste zin niet het onderwerp is. Zoals opgemerkt, had het beter geweest als in dit geval de volle vorm ‘jou’ was gebruikt. Laten we weer kijken naar dezelfde zin:

"Dat (onderwerp) wordt (persoonsvorm) je kwalijk genomen."

Hoe weet ik dat het onderwerp in de bovenste zin het woord ‘Dat’ is en niet het woord ‘je’? Dit kan je achterhalen als je je realiseert dat het onderwerp en de persoonsvorm overeenkomen in hun enkelvoud of meervoud.

Dus als we ‘Dat’ (enkelvoud) veranderen in ‘De financiĆ«le verliezen’ (meervoud), dan zien we dat de persoonsvorm mee verandert van enkelvoud naar meervoud:

"Dat De financiĆ«le verliezen wordt worden je (jou) kwalijk genomen." 

Hierdoor weet je zeker dat het woord ‘Dat’ het onderwerp is en dat het woord ‘je’ dat niet kan zijn. Dit houdt dus in dat we de stam+t regel moeten toepassen. Hetzelfde zou je zien als je naar een andere maar vergelijkbare zin kijkt:

"Die persoon bevalt je wel"

"Die persoon personen bevalt bevallen je (jou) wel"

Je ziet wederom dat wanneer je het onderwerp of de persoonsvorm in meervoud zet, dat de ander mee verandert. Hierdoor weet je dat het woord ‘je’ niet het onderwerp kan zijn en dus ook geen invloed uitoefent op de vervoeging van het werkwoord; en of deze wel of niet met ‘dt’ wordt geschreven. 

Pas op wanneer ‘Jij/je’ in een andere deelzin staat

Je ziet hieronder een voorbeeldzin waar het persoonlijk voornaamwoord ‘je’ achter het werkwoord ‘rijdt’ staat. Echter, omdat deze twee woorden geen onderdeel zijn van dezelfde deelzin, heeft het persoonlijk voornaamwoord ´je’ geen invloed op de vervoeging van ‘rijdt’.

"Jan (onderwerp) rijdt (persoonsvorm) met de auto die jij/je (onderwerp) aan hem hebt (persoonsvorm) gegeven."

In dit geval hebben we dus te maken met een samengestelde zin die uit twee deelzinnen bestaat, die allebei hun eigen onderwerp en persoonsvorm hebben.

Klik hier voor meer informatie over het vervoegen van werkwoorden in samengestelde zinnen.

Uitzondering 2: gebiedende wijs (geen stam+t)

De gebiedende wijs kent in de moderne taal geen dt-spelling. Dus zelfs wanneer meerdere personen aangespoord worden iets te doen, komt er geen ‘t’ achter de stam:

Dus niet:        

Vermeldt hier uw e-mailadres om onze nieuwsbrief te ontvangen!’

Maar wel:

Vermeld hier uw e-mailadres om onze nieuwsbrief te ontvangen!’

Extra uitleg

Werkwoordvervoeging in beknopte bijzinnen

In tegenstelling tot volledige zinnen, wordt het onderwerp in beknopte bijzinnen niet uitgedrukt. Zo kan de volgende zin voorkomen:

"De voorzitter, die de vergadering leidt, wordt ondersteund door zijn secretaris."

Een beknopte bijzin heeft zelf geen onderwerp, en de vervoeging van het werkwoord ‘leidt’ is dus afhankelijk van het onderwerp in de hoofdzin (‘De voorzitter’). Dit is ook de reden waarom ‘leidt’ met ‘dt’ wordt geschreven, omdat het de voorzitter is die de vergadering leidt. Om dit punt duidelijker te maken, schrijven we de bijzin voluit, als ware het een zelfstandige zin is:

"De voorzitter leidt de vergadering."

Of juist alleen de oorspronkelijke hoofdzin zonder de beknopte bijzin:

"De voorzitter wordt ondersteund door zijn secretaris."

Spelling voltooid deelwoord vs. persoonsvorm

"Hij wordt geloofd (voltooid deelwoord)"

"Zij gelooft (persoonsvorm)"

We zien in de eerste zin dat ‘geloofd’ niet de persoonsvorm is, maar een voltooid deelwoord. In dat geval kijken we alleen nog of het voltooid deelwoord eindigt op een ‘t’ of een ‘d’. Dit kan je doen door een ‘-e’ achter het voltooid deelwoord te voegen en te luisteren of je een ‘d’ of een ‘t’ hoort. Wat klinkt beter: ‘geloofde’ of ‘geloofte’? Je hoort een ‘d’, en daarom spel je het voltooid deelwoord met een ‘d’. Dus ‘Hij wordt geloofd’.

Pas op! Verwar het werkwoord ‘gelooft’, dat als persoonsvorm dient in de voorbeeldzin hieronder, niet met het woord ‘geloofd’, dat de functie van voltooid deelwoord heeft in de bijzin ‘dat hij wordt geloofd’. Daarom is het ook mogelijk dat in een samengestelde zin zowel ‘geloofd’ als ‘gelooft’ kan voorkomen.

"Zij gelooft niet dat hij wordt geloofd" 

"Zij gelooft (persoonsvorm) niet dat hij wordt (persoonsvorm) geloofd (voltooid deelwoord)."

Populaire posts